De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in haar uitspraak van 29 augustus 2024 (ECLI:NL:RBZWB:2024:6057) een oordeel gegeven over onder andere de aspecten geur en geluid bij het verlenen van een horeca-exploitatievergunning in relatie tot de Omgevingswet (en het Omgevingsplan).
Wat was de casus? Omwonenden hadden in beroep gesteld dat een horeca-exploitatievergunning ten onrechte door de burgemeester was verleend omdat er onder andere sprake was van geur- en geluidhinder.
Door de rechter wordt als eerste -in lijn met de vaste jurisprudentie- overwogen dat als een horecaonderneming als zodanig in een Omgevingsplan is opgenomen, dit voor omwonenden een zeker mate van geluid- en geurhinder impliceert. Dit is een keuze van de gemeenteraad en omwonenden moeten daarom enige mate van hinder aanvaarden.
Dat neemt volgens de rechtbank echter niet weg dat een burgemeester bij het verlenen van de exploitatievergunning vanwege de APV nog wel steeds een separate beoordeling van het effect van de horecaonderneming op het woon- en leefklimaat (tegenwoordig de fysieke leefomgeving) moet uitvoeren. Hierbij moet onder andere gekeken worden naar de aard van het horecabedrijf (bijv. feestcafé of restaurant), de ligging, de aanwezigheid van een terras, eventueel getroffen hinderbeperkende maatregelen, etc.
Met betrekking tot geluid op een terras bevestigt de rechtbank dat ook onder het Besluit kwaliteit leefomgeving de geluidswaarden die een omgevingsplan bevat voor geluid, niet van toepassing zijn op onversterkt menselijk stemgeluid (Bkl art.5.73, eerste lid, sub b).
Ten aanzien van de door de omwonenden aangevoerde geurhinder stelt de rechtbank vast dat hiervoor wel eisen gelden in het Bkl, maar dat hier geldt dat ook als aan deze geurvoorschriften wordt voldaan, er toch nog sprake kan zijn van een onaanvaardbare negatieve beïnvloeding van het woon- en leefklimaat.
Onder de Omgevingswet blijft er zowel ten aanzien van geluid als ten aanzien van geur voor de burgemeester een eigen (en ruime) vrijheid om te beoordelen of er sprake is van een negatieve beïnvloeding van de omliggende woon- en leefomgeving. Dit impliceert een zeker mate van subjectiviteit in de beoordeling, maar neemt niet weg dat de rechter wel toetst of de burgemeester deze beoordeling voldoende heeft uitgevoerd (alle relevante aspecten daarbij heeft betrokken). Het Bkl is daarbij dan dus niet van doorslaggevende betekenis.
De komende jaren moeten gemeenteraden nieuwe omgevingsplannen vaststellen. Omdat geur en geluid invloed hebben op de fysieke leefomgeving moeten deze aspecten hierbij worden betrokken. Het is af te wachten hoe gemeentebesturen dit in de omgevingsplannen gaan vormgeven.
In deze kwestie oordeelde de rechtbank dat de burgemeester zijn discretionaire bevoegdheid op een redelijke en zorgvuldige wijze had toegepast en de vergunning terecht had verleend.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!