Meester
Advocaten

Voorwaarden vanwege Wet Bibob

Vanwege de Wet Bibob mogen voorwaarden verbonden worden aan een horeca-exploitatievergunning, maar deze moeten wel passend zijn.

 

Zoals bekend zijn aanvragen ter verkrijging van een Alcoholwet- en/of horecaexploitaitievergunning onderworpen aan een toetsing aan de Wet Bibob. Deze toetsing wordt in eerste instantie door de burgemeester uitgevoerd. In veel gevallen wordt daarbij de hulp ingeroepen van het Landelijke Bureau Bibob. Kort en goed wordt onderzocht of de gevraagde vergunning mogelijk zal worden gebruikt om a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen op geld waardeerbare voordelen te benutten (bijvoorbeeld ‘witwassen) en/of b. strafbare feiten te plegen.

Met deze toetsing probeert de burgemeester te voorkomen dat met de te verlenen vergunning criminele activiteiten worden gefaciliteerd. De toetsing is streng en vergaand. Niet alleen de aanvrager van de vergunning wordt bij het onderzoek betrokken, maar ook alle zakelijk bij de aanvrager betrokken (rechts)personen. De kring van met de aanvrager samenwerkende partijen wordt ruim getrokken.

In het onderzoek worden binnen de terugkijkperiode (veelal vijf jaar) alle eventuele antecedenten van betrokkenen beoordeeld. Uiteindelijk wordt er geconcludeerd of er sprake is van een zodanig ernstige mate van gevaar dat de vergunning geweigerd moet worden.

Uit het onderzoek kan ook de conclusie volgen dat er sprake is van een minder mate van gevaar dat de vergunning gebruikt wordt om illegaal verkregen geld wit te wassen of om deze te gebruiken om strafbare feiten te begaan. In geval van deze discussie kan de burgemeester er voor kiezen om het risico van misbruik van de vergunning te beperken door hieraan extra voorwaarden te verbinden. In de uitspraak van 13 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3472) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat het wel aannemelijk moet zijn dat deze voorwaarden moeten bijdragen aan het wegnemen of beperken van gevaar van misbruik van de te verlenen vergunning.

In deze zaak was sprake van een door een voormalig vennoot begane overtreding van de belastingwetgeving. De vennoot was weliswaar uit de onderneming getreden, maar het tijdsverloop tot vergunningsaanvraag was zodanig kort dat de Afdeling met de burgemeester oordeelde dat deze voor de vergunning nog steeds aanleiding is om een mindere mate van gevaar aan te nemen.

Om dit gevaar te verminderen had de burgemeester besloten om voorwaarden aan vergunning te verbinden. Deze voorwaarden bestonden eruit dat de vergunninghouder geen zakelijke transacties meer mocht verrichten met de voormalig vennoot. Ook mocht de voormalig vennoot niet meer werkzaam zijn in de onderneming van vergunninghouder. Vergunninghouder diende voorts over een periode van drie jaar periodieke financiële informatie aan de burgemeester te verstrekken. Tot slot was er een verbod opgelegd aan de voormalig vennoot om in het horecabedrijf aanwezig te zijn.

De vergunninghouder heeft zich onder andere tegen al deze voorwaarden verzet. De Afdeling oordeelde dat de verplichte periodieke controle van de financiële data van de onderneming is toegestaan, omdat deze gericht is op het wegnemen van het gevaar op herhaalde overtreding van de belastingwetgeving. De Afdeling legt dus een direct verband tussen de in het verleden begane overtreding (van de Belastingwet) en het voorschrift dat er op gericht is om herhaling te voorkomen.

In het verlengde daarvan oordeelt de Afdeling echter ook dat het voorschrift dat de voormalig vennoot niet meer in het horecabedrijf aanwezig mocht zijn, te verstrekkend is. De Afdeling ziet niet in op welke wijze dit voorschrift bijdraagt aan het wegnemen of beperken van het verminderde gevaar dat opnieuw overtredingen van de belastingwetgeving zullen gaan plaatsvinden. Daarbij overweegt de Afdeling voorts dat indien de voormalig vennoot ‘kwaad zou willen’ met betrekking tot de belastingwet, hij dit ook via andere communicatiekanalen zou kunnen bewerkstelligen. Hierbij wordt ook in ogenschouw genomen dat het gaat om broers, en dat de voormalig vennoot boven het horecabedrijf woont. Daarmee zou het voorschrift ook nog eens een te grote inbreuk op de bewegingsvrijheid maken. Het voorschrift is om deze redenen niet proportioneel.

De burgemeester van Utrecht heeft er in haar verweer nog op gewezen dat de betreffende verbodsbepaling gebruikelijk is en in andere procedures wel aanvaardbaar is geacht (verwezen werd naar een uitspraak uit 2018). In de horecapraktijk komt deze voorwaarde inderdaad vaker voor.

Uit de overwegingen blijkt echter dat de Raad van State inmiddels meer indringend toetst aan de evenredigheid van voorschriften. De burgemeester moet echt aannemelijk maken (motiveren) dat het betreffende voorschrift bijdraagt aan het wegnemen of beperken van het geconstateerde (concrete, red.) gevaar.  Daar kunnen ook specifieke feiten en omstandigheden een rol spelen, zoals hier de familieband. Deze kunnen een zodanig beperkende voorwaarde in de weg staan.

Uit deze uitspraak blijkt eens te meer dat de burgemeester niet meer al te lichtzinnig voorwaarden aan een vergunning mag verbinden in het kader van de Wet Bibob. Ook blijkt het de moeite te lonen om tegen dergelijke voorwaarden op te komen als deze niet zien op het voorkomen van de in het Bibobonderzoek geconstateerde overtredingen. Deze voorschriften kunnen een ondernemer immers fiks beperken in de bedrijfsvoering.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *