Meester
Advocaten

Meester checkt: de kritiek op spoedwet

Vandaag is het wetsvoorstel ‘’Tijdelijke wet maatregelen covid-19’’ in behandeling in de Eerste Kamer, die wij voor het gemak aanduiden als ‘’de spoedwet’’. Meester checkt een aantal veel gehoorde stellingen met betrekking tot dit wetsvoorstel. Deze check is gebaseerd op de laatste publicatie van het gewijzigd voorstel van wet zoals kenbaar gemaakt op 13 oktober 2020[1] en bevat persoonlijke opvattingen[2]

Stelling: er is onvoldoende aanleiding voor een dergelijke spoedwet

Check: oorspronkelijk was het de bedoeling dat door middel van Noodverordeningen tijdelijke maatregelen konden worden getroffen. Dergelijke Noodverordeningen zijn eigenlijk niet bedoeld om lang van kracht te blijven. Daarbij speelt een rol dat beperkingen op grondrechten in beginsel bij wet moeten zijn voorzien. Noodverordeningen vallen echter niet op te vatten als wetgeving. In zoverre zou kunnen worden gesteld dat in verband met de covid-19 problematiek er een wettelijke basis zou moeten worden gecreëerd om eventueel inbreuk te maken op grondrechten. In zoverre is de stelling onjuist.

Vervolgens is het echter de vraag of er inhoudelijk nog wel voldoende aanleiding is om een dergelijke spoedwet in te voeren.

De noodwet biedt in de praktijk een aanpassing van de Wet publieke gezondheid. Op grond van de huidige wetgeving heeft de voorzitter van de veiligheidsregio uitsluitend vergaande bevoegdheden bij de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A of een directe dreiging daarvan. Op grond van de huidige wetgeving (o.a. Wet Publieke Gezondheid en Noodverordeningen) heeft de overheid vergaande bevoegdheden bij de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend bij groep A of een directe dreiging daarvan. Onduidelijk is echter wat de motivering is om Covid te rubriceren onder de “groep A” en/of hiervan thans nog steeds in redelijkheid sprake is. In de Memorie van Toelichting lijkt louter een doelredenering te worden gebruikt om corona onder “groep A” te rubriceren te weten om daarmee 1. Een wettelijke meldingsplicht in te voeren; 2. Bestrijdingsbevoegdheden te creëren en 3. De minister voor Medische Zorg (en Sport) bevoegdheden te verstrekken.

In de parlementaire behandeling (maar niet de Memorie van Toelichting) is verder gesproken over een vertrouwelijk OMT-advies op grond waarvan de rubricering tot ‘’Groep A’’ zou zijn gemaakt.

Los van de Nederlandse regelgeving spreekt de WHO over infectieziekten behorend bij groep A indien sprake is van een hoge mortaliteit (“fatality rate”). Gelet op de huidige fatality rate kan worden afgevraagd of hiervan (thans nog) sprake is.

Er kan niet zonder meer worden gesteld dat deze stelling onjuist is.

 

Stelling: de minister krijgt onbeperkte bevoegdheden door middel van vangnetbepalingen

Check: in het oude wetsvoorstel stond een relatief ruime vangnetbepaling opgenomen. Deze is inmiddels beperkt tot bepaalde bevoegdheden binnen het openbaar lichaam Bonaire, Sint-Eustatius en Saba.

De stelling is dan ook onjuist.

 

Stelling: Er worden ministerieel ruime bevoegdheden gegeven om vrijheden te beperken

Check: dit geldt ten aanzien van onder meer:

  • De uitleg van het begrip “een veilige afstand”,
  • Het aanwijzen van plaatsen (niet zijnde woningen) waarin het niet is toegestaan zich in groepsverband op te houden;
  • Het treffen van hygiënemaatregelen;
  • Het aanwijzen van beroepen waarbij het niet mogelijk is om een veilige afstand te houden;
  • Het beperken van gebruik van voorzieningen die voor het publiek toegankelijk zijn;
  • De bezettingsgraad te bepalen van plaatsen waar tegen betaling verblijf wordt geboden;
  • Het beperken van de verkoop van alcoholhoudende drank;
  • Het beperken van de organisatie van evenementen;
  • Het beperken van de openstelling van publieke plaatsen;

Ten aanzien van de bovengenoemde bevoegdheden kan worden gesteld dat de ministers de mogelijkheid krijgen om buiten het parlement om een regeling vast te stellen. In zoverre is de stelling juist.

 

Stelling; de spoedwet onthoudt het parlement de grondrechtelijke bevoegdheid tot amendement

Check: het recht op amendement geeft het parlement de gelegenheid om wijzigingen/verbeteringen aan te brengen in een voorliggend wetsvoorstel. Weliswaar is het onderhavige wetsvoorstel door het parlement behandeld, maar ziet de kritiek erop dat na het aannemen van deze wet ministers een grote mate van vrijheid hebben met betrekking tot het treffen van maatregelen. Het recht tot amendement ten aanzien van deze maatregelen wordt het parlement ontnomen. In zoverre is deze stelling juist.

 

Stelling: de spoedwet is te ruim geformuleerd waardoor onduidelijk is wat de gevolgen zijn voor burgers

Check: in de oorspronkelijke tekst van het wetsvoorstel zijn recent een aantal wijzigingen doorgevoerd waardoor de bevoegdheden slechts kunnen worden toegepast voor zover die toepassing:

  • gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid noodzakelijk is;
  • in overeenstemming is met de uitgangspunten van de democratische rechtsstaat; en
  • gelet op het genoemde doel de uitoefening van de grondrechten zo min mogelijk beperkt en aan dat doel evenredig is.

Daarnaast is zoals genoemd de vangnetbepaling uit de wet geschrapt. In zoverre is de spoedwet minder onduidelijk geworden en lijkt iets meer bescherming te worden geboden.

Echter is in de wet nagenoeg ongewijzigd gebleven de maatregelen die ministerieel kunnen worden getroffen zoals hiervoor vermeld. Het is onduidelijk onder welke omstandigheden bepaalde maatregelen kunnen worden getroffen en welke maatregelen dat dan vervolgens zijn. En: in welke omstandigheden de maatregelen weer zullen worden teruggedraaid. In zoverre blijft de stelling juist.

 

Stelling: de duur van de spoedwet is niet acceptabel

Check: in eerste instantie zou de spoedwet een gelding hebben voor zes maanden, hetgeen is teruggebracht naar drie maanden. Bij koninklijk besluit kan deze termijn echter verlengd worden, met dien verstande dat dit tijdstip steeds ten hoogte van drie maanden na het tijdstip ligt waarop de wet zou komen te vervallen. Er was veel kritiek op de oorspronkelijke termijn van zes maanden. Over de huidige opzet verschillen de meningen, dus is de stelling onbeslist.


[1] Eerste Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 35 526, B

[2] De uitlatingen in deze weblog worden op persoonlijke titel verstrekt en vallen niet op te vatten als een advies.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *